De tentoonstelling laat zien dat adolescentie, jeugd, volwassenheid en leeftijd begrippen zijn die continu aan verandering onderhevig zijn. Hun maatschappelijke betekenis verschilt per tijdsgewricht en brengt steeds andere verhoudingen met zich mee. Wat eens gangbaar en legaal was, is nu soms onvoorstelbaar of wordt vanuit veranderende morele opvattingen en nieuwe wetten afgekeurd, en vice versa.

Het adolescente lichaam
Expressionistische kunstenaars – in het bijzonder gevestigd in Wenen rond 1900 – grijpen de overgang van kindertijd naar volwassenheid maar al te graag aan als thema in hun werk. Hun fascinatie voor het puberlichaam en de beeldende kracht daarvan vertaalt zich naar een groot aantal tekeningen en schilderijen. Deze kunstenaars, onder wie Oskar Kokoschka (1886-1980) en George Minne (1866-1941), belichamen letterlijk de innerlijke onrust die gepaard gaat met deze leeftijdsfase. Het leidt tot werken van tieners die een kwetsbare, onbeholpen indruk maken.

De verhouding tussen model en kunstenaar
Mede dankzij de grondlegger van de psychotherapie, Sigmund Freud (1856-1939), verandert de kijk op bijna-volwassenen. Hij stelt dat seksuele verlangens al van jongs af aan aanwezig zijn en in de adolescentie tot uiting komen. Onder andere het werk van kunstenaars zoals Pablo Picasso (1881-1973), Ferdinand Hodler (1853-1918) en Heinrich Campendonk (1889-1957) getuigt van een interesse voor deze ontwikkeling van jonge meisjes. Het vertroebelt de grens tussen meisje en vrouw, zoals in Picasso’s Salomé, waar hij een meisje als de gelijknamige sensuele femme fatale verbeeldt. Vandaag de dag voelen we ons oncomfortabel bij deze beeltenissen: ze illustreren een verhouding tot een minderjarige die nu ongepast voelt. Met terugwerkende kracht roepen de getoonde werken vragen op over het maakproces van de kunstenaars. Ze vormen de sleutel naar een vroegere wereld met andere normen en waarden.

Hedendaagse blik
De interesse in de adolescente levensfase is niet beperkt gebleven tot mannelijke kunstenaars uit de vorige eeuw. Het is een thema dat ook in de hedendaagse fotografie vaak wordt opgezocht, weliswaar vanuit een andere invalshoek. Dit zijn beelden die de aandacht leggen op het ongemak en de kwetsbaarheid van de geportretteerden zelf. Onder meer het werk van Rineke Dijkstra (1959), Hellen van Meene (1972) en Hendrik Kerstens (1956) roept empathie en herkenning op en is daarin ontroerend en aangrijpend. Het is een andere ervaring dan bij de kunstwerken uit de late 19e en vroege 20e eeuw. Die leiden bij ons nu misschien tot gevoelens van verbazing en medelijden, of soms zelfs woede en afkeer. Vanuit onze hedendaagse blik interpreteren we ze anders.