Heel haar leven heeft Nobelprijswinnares Annie Ernaux proberen te schrijven over wat zij ‘het meisje van 1958’ noemt. Dat meisje was ze zelf. In 1958 ging zij vol verwachting als begeleider mee op een zomerkamp. Nadat ze naar bed was gegaan met een medebegeleider werd ze genegeerd door de andere meisjes en gepest door de jongens. Ze probeerde er twee weken lang het beste van te maken, maar de zomer van 1958 bleef haar dwarszitten. Haar leven lang, zo realiseert ze zich in haar boek Meisjesherinneringen.

Ernaux ontleedt in haar autobiografische roman de subtiliteiten van het er niet bij horen. Ze beschrijft hoe het is om constant het gevoel te hebben dat je achter je rug uitgelachen wordt om hoe je spreekt, om wat je zegt en wat je doet – om, kortom, wie je bent.