Andrea Freckmann (1970) onderzoekt in haar “Guck mal. Wie schön” schilderijen de pittoreske Zeeuwse polders met hun koeien en weilanden. In haar trefzekere manier van schilderen combineert ze het landschap met ornamenten en geometrische patronen die een tegenwicht geven aan de idylle en nostalgie in de voorstelling.

Sam Hersbach (1995) vermengt in zijn schilderijen verschillende realiteiten uiteenlopend van selfies naar citaten uit de kunstgeschiedenis tot fantasie wezens die hij in een dynamische manier van schilderen met elkaar verbindt. Zijn centrale werk in de tentoonstelling is een monumentaal doek van 3 bij 2 meter waarop hij de 19e eeuwse schilder Ary Scheffer afbeeldt temidden van een wirwar van insecten, planten en vissen in groene en donkerblauwe tinten.