De voorstelling wordt opgebouwd door middel van verschillende strengen van logica die het choreografische materiaal langs verschillende paden leiden. Met pragmatische nieuwsgierigheid springen de drie performers van de ene steen naar de andere in een contingentiespel dat de rede volgt, surft op de dramaturgie van de associatie – in een poging om precedent en gevolg te overbruggen. Wat conditioneert het volgende, en hoe?   

 Met “als, dan” als onderstroom vraagt het stuk wat een coherente choreografische gedachtegang kan zijn of eruit kan zien. Hoe nemen we coherentie waar? Volgens welke gegevenheden? En wat zegt het over de achtergrond van onze lezing?