Het vinden van een eigen stijl vormt vaak een belangrijk proces in de ontwikkeling van een schilder. Het kan je een gevoel van voldoening en identiteit geven, als een reflectie van wie je bent en hoe je jezelf uitdrukt naar de wereld. Maar op het moment dat je stijl is gerijpt en goed ontvangen wordt door het publiek, dringt zich wellicht de vraag op: is mijn stijlontwikkeling nu tot stilstand gekomen? Dreigt stijlverstarring? Is het uiteindelijk berusten in thema’s en stijl eigenlijk een probleem? Veel schilders – en niet de minste – deden dit zonder enige terughoudendheid. Voor hen was het een periode van ‘oogsten’, na jarenlang zaaien en zoeken.

Een gevoelsmatig ‘eindpunt’ in je ontwikkeling hoeft niet per se negatief te zijn. Wanneer je een herkenbare beeldtaal hebt gevonden, kun je deze blijven verfijnen en toch een evolutionaire lijn zichtbaar maken. Zo groeit je beeldend vermogen verder. Daarbij komt dat je als schilder het ambachtelijke misschien wel belangrijker vindt dan het kunstenaarschap. Zelfexpressie, vernieuwing of onderzoek zijn dan minder leidend, zonder dat je je daardoor ontrouw voelt aan je artistieke integriteit.

Introspectie is voor een kunstenaar geen doel op zich, maar een krachtig middel. Het helpt je om interne waarheid, betekenis en authenticiteit te vinden – en die vervolgens om te zetten in een vormtaal die resoneert met anderen.